Ingrid vertelt: “Het is 1972, ik ben jarig en kom van school thuis. Ik ga door de voordeur en loop de trap op naar onze Amsterdamse woning op 1 hoog. Het ruikt naar appeltaart: Jippie! Mijn moeder heeft mijn lievelingstaart appeltaart gemaakt: ik ben blij. Heerlijk met van die zure appels met kaneel én een beetje harde rand én met een ruitje bovenop de taart.

Mijn moeder maakte haar appeltaart uit haar hoofd, maar het oorspronkelijke recept kwam uit het oude Margriet kookboek, ik vermoed uit de jaren ’50 van de vorige eeuw. Ik vind dat het geheim van deze taart een beetje in de kaneelmelange zit, die je over elke laag appels strooit. Op een gegeven moment ben ik, als kind, deze taart ook gaan maken. Ik herinner me daarvan vooral de harde Goudrenetten, soms met van die bruine spikkels erin. Die kom ik eigenlijk nooit meer tegen.

De appelpartjes, die ik gesneden had, werden altijd een beetje bruin doordat het even duurde eer ze in de taart kwamen. Dan vond ik ze stiekem extra lekker en menig stukje bereikte de taart niet. Wat ik ook heerlijk vond, was het rauwe deeg. Er bleef altijd wel een stukje deeg over om zo in mijn mond te stoppen. Ik denk, dat ik dat nu niet meer lust…Alhoewel…. Tegenwoordig maak ik de taart wat sneller door het ruitje te vervangen door kruimels.

Natuurlijk heb ik het appeltaartrecept opgeschreven voor het kookboek én natuurlijk ook nog even uitgelegd hoe je die leuke ruitjes erop krijgt. Wat er nog van het oorspronkelijke “Margrietrecept” over is, weet ik niet, maar één ding is zeker, mijn lievelingstaart is het nog altijd…maar maak hem alsjeblieft met lekkere zure goudrenetten!”